Begrippenlijst


Ondernemingsvormen

  • Eenmanszaak: deze ondernemingsvorm kan je snel en zonder minimumkapitaal starten, met een vereenvoudigde boekhouding en weinig administratieve verplichtingen. De oprichter en de onderneming worden als één geheel beschouwd. Het gevolg is dat je als oprichter onbeperkt aansprakelijk bent, ook met je privévermogen.
  • Ondernemingshoofd: de oprichter van een eenmanszaak, die instaat voor het dagelijkse beheer of de operationele leiding van de onderneming.
  • Onderneming natuurlijk persoon: een synoniem voor ‘eenmanszaak’. Deze wordt beschouwd als een natuurlijke persoon, van vlees en bloed en met dezelfde rechten en plichten als elke burger.
  • Onderneming rechtspersoon: alle ondernemingen die geen natuurlijke persoon zijn, maar wel rechtspersoonlijkheid hebben.
  • Vennootschap: wordt opgericht door een of meerdere personen – de oprichters – via een contract (oprichtingsakte). In tegenstelling tot de eenmanszaak is een vennootschap een aparte rechtspersoon.

Vennootschappen

  • Aandelenregister: hierin staat elke aandeelhouder van een vennootschap vermeld, met zijn of haar volledige identiteit, het aantal aandelen dat hij of zij bezit, de data waarop ze zijn verworven en eventueel overgedragen, en hoeveel kapitaal ervoor gestort is.
  • Aansprakelijkheid in een vennootschap
    • Beperkte aansprakelijkheid: schulden die de vennootschap gemaakt heeft, kunnen niet verhaald worden op de vennoten die beperkte aansprakelijkheid genieten. Zij zijn enkel aansprakelijk voor het kapitaal dat ze in de vennootschap hebben ingebracht.
    • Hoofdelijke aansprakelijkheid: elke vennoot kan volledig aansprakelijk gesteld worden voor een fout of een schuld waarvoor ook de andere vennoten verantwoordelijk zijn.
    • Onbeperkte aansprakelijkheid: de vennoten zijn volledig aansprakelijk voor alle schulden van de vennootschap. Er is geen scheiding tussen het privévermogen en dat van de vennootschap.
    • Persoonlijke aansprakelijkheid: de vennoot is met zijn privévermogen aansprakelijk voor de verbintenissen en schulden van de vennootschap.
  • Bedrijfsleider: deze persoon leidt een bedrijf, of een afdeling ervan.
  • Directiecomité: de raad van bestuur van een vennootschap kan het dagelijkse bestuur toevertrouwen aan dit comité, dat uit meerdere personen bestaat. De raad houdt dan toezicht en neemt de strategische beslissingen.
  • Gedelegeerd bestuurder of directeur: deze natuurlijke persoon of rechtspersoon neemt de dagelijkse leiding van de vennootschap in handen, in opdracht van de raad van bestuur. Zo hoeft die laatste niet samen te komen voor dagelijkse of dringende beslissingen.
  • Mandataris: een natuurlijke persoon die een mandaat of opdracht heeft in een vennootschap als zaakvoerder, bestuurder, gedelegeerd bestuurder, of belast is met de dagelijkse leiding, of de technische leiding.
  • Oprichter: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die – vaak samen met een of meerdere andere personen – een vennootschap opricht.
  • Oprichtersaansprakelijkheid: bij een nv, bv en cvba (vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid) kan een oprichter toch persoonlijk aansprakelijk gesteld worden. Dat is mogelijk wanneer de vennootschap binnen de drie jaar na de oprichting failliet gaat, en uit het financieel plan blijkt dat het kapitaal niet toereikend was.
  • Raad van bestuur: dit is het hoogste, leidinggevende orgaan van een vennootschap of non-profitorganisatie. De raad is samengesteld uit normaal gezien drie of meer bestuurders. Ze zijn aangesteld voor maximaal zes jaar, maar ze kunnen afgezet worden door de algemene vergadering.
  • Stille vennoot: brengt alleen kapitaal in, zodat de werkende vennoot zijn project kan realiseren. Een stille vennoot mag zich niet bezighouden met het bestuur van de vennootschap.
  • Vennoot/aandeelhouder: mede-eigenaar van een vennootschap. Alle vennoten zijn aandeelhouders. Hoeveel aandelen ze bezitten, hangt af van de grootte van hun inbreng in de onderneming. In kapitaal, maar ook in kennis en/of arbeid. Aandeelhouders zetelen in de algemene vergadering van de vennootschap. Hoe meer aandelen, hoe meer stemrecht.
  • Werkende vennoot: werkt mee in het bedrijf, om het kapitaal te laten renderen. Dat doet hij niet via een arbeidscontract, maar als aandeelhouder.

Ondernemingsloket

  • Aangestelde voor de ondernemersvaardigheden: de persoon die instaat voor het aantonen van de ondernemingsvaardigheden – beroepskennis en basiskennis bedrijfsbeheer – bij de inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO).
  • De Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO): deze centrale databank bevat de gegevens van alle Belgische bedrijven. Zo hoef je die niet telkens opnieuw door te geven wanneer je een beroep wil doen op overheidsdiensten. Zij hebben immers toegang tot de database. Veel informatie eruit is ook toegankelijk voor het grote publiek.
  • Griffie van de Ondernemingsrechtbank: is belast met het in orde brengen van bepaalde administratieve verplichtingen voor ondernemingen. De griffie bezorgt bijvoorbeeld het afschrift of een kopie van een vonnis en neemt oprichtingsakten in ontvangst voor publicatie in het Belgisch Staatsblad.
  • Lasthebber: iemand die ‘belast’ is met een taak via een contract van lastgeving. Je kan als ondernemer iemand anders belasten met het dagelijkse beheer en de operationele leiding van je bedrijf.
  • Ondernemersvaardigheden: wie een handelsactiviteit wil uitoefenen in Brussel of Wallonië, is verplicht om bij zijn inschrijving in de KBO ondernemersvaardigheden – beroepskennis en basiskennis bedrijfsbeheer – aan te tonen met een getuigschrift, diploma of praktijkervaring.
  • Ondernemingsrechtbank: behandelt geschillen tussen ondernemingen. Bijzonder is dat deze rechtbank ook met rechters werkt die geen beroepsmagistraten zijn, maar uit de zakenwereld gekozen worden.
  • Publicatie in het Belgisch Staatsblad: richt je een vennootschap op, dan moeten (uittreksels uit) de oprichtingsakte en de statuten gepubliceerd worden in het Belgisch Staatsblad. Ook de benoeming en het ontslag van zaakvoerders en (gedelegeerd) bestuurders, en de wijziging van de maatschappelijke zetel moeten bekendgemaakt worden via een publicatie in het Belgisch Staatsblad.
  • Zelfstandig helper: ondersteunt of vervangt een zelfstandige die een eenmanszaak heeft en kan daarbij instaan voor de ondernemersvaardigheden.

Financieel

  • Afschrijving: deze term betekent dat je de kost van een grotere investering over verschillende jaren kan spreiden. Je trekt dan enkele jaren achter elkaar een deel van de kost af als beroepskost. Voor een laptop mag dat over 3 jaar, voor voertuigen over 5 jaar.
  • Benchmarking: hierbij analyseren ondernemingen de praktijken van andere bedrijven binnen hun branche, om te bekijken hoe ze in vergelijking daarmee presteren.
  • Break-even: het punt waarop de totale kosten en inkomsten van je onderneming gelijk zijn. Zodra je de break-evengrens overschrijdt, boek je winst.
  • Bruto-inkomen: je omzet verminderd met je directe kosten.
  • Btw: een indirecte omzetbelasting die de overheid heft op de verkoop van goederen en diensten. Deze taks wordt stapsgewijs geïnd en uiteindelijk betaald door de consument. De btw die je als zelfstandige betaalt – omdat je natuurlijk ook gebruik maakt van goederen of diensten – mag je in mindering brengen van de btw die je van klanten ontvangt.
  • Capital Expenditures (CAPEX): een andere term voor investering.
  • Cashflow: de inkomsten in contant geld van je bedrijf, verminderd met de uitgaven, binnen een bepaalde periode of voor een bepaald project. Anders dan bij omzet, hou je voor je cashflow geen rekening met inkomsten die je nog niet ontvangen hebt.
  • Crowdfunding: bij deze financieringsmethode doe je een beroep op vele individuele partijen, die elk voor een deel in je product of dienst investeren. Er komt dus geen financiële instelling aan te pas.
  • Financiering: het verzamelen van geld om (een deel van) je ondernemingsactiviteit te bekostigen. Daarbij kan je putten uit eigen middelen, of aankloppen bij een externe financier zoals een bank.
  • Investering: de aankoop van bedrijfsmiddelen met een hoge economische waarde die relatief lang worden ingezet binnen de onderneming. Bijvoorbeeld: een machine, IT-infrastructuur, bedrijfsvoertuigen …
  • Kost: je maakt kosten om producten te verkopen of diensten te leveren, en dus omzet te maken.
    Soorten kosten:
    • Directe kosten: kan je direct toewijzen aan een gemaakt product of een uitgevoerde dienst. Bijvoorbeeld: de kost van het staal dat nodig is voor de productie van één auto is een directe kost voor de autoproducent.
    • Indirecte kosten: vallen niet rechtstreeks te koppelen aan een product of een dienst. Bijvoorbeeld: verwarmingskosten of het onderhoud van je IT-infrastructuur.
    • Terugkerende kosten: kosten die je bedrijf regelmatig (maandelijks, jaarlijks …) maakt.
    • Variabele kosten: evolueren mee met de hoeveelheid producten of diensten die je onderneming maakt of levert. Bijvoorbeeld: grondstoffen.
    • Vaste kosten: blijven gelijk, ongeacht de hoeveelheid producten of diensten die je als bedrijf produceert of levert. Bijvoorbeeld: de huur van een winkelpand of productieruimte, of de interest op een lening.
  • Lening: een bedrag dat je ontvangt van een andere partij, op voorwaarde dat je het binnen een bepaalde periode terugbetaalt. Bij een lening op afbetaling los je regelmatig een deel van het geleende bedrag af. Als vergoeding betaal je ook een vaste of variabele rente.
  • Marge: de verhouding (uitgedrukt in %) tussen de verkoopprijs van je product of dienst en de winst die je ermee maakt. Je marge bereken je door je winst te delen door je verkoopprijs. Dat resultaat vermenigvuldig je vervolgens met honderd.
  • Netto-inkomen: je omzet verminderd met zowel je directe als indirecte kosten. Dit bedrag vormt de basis voor de berekening van de personen- of vennootschapsbelasting en de sociale bijdragen.
  • Omzet: het totaalbedrag (exclusief btw) van alle diensten en producten die je hebt verkocht binnen een bepaalde periode – bijvoorbeeld een boekjaar, semester of kwartaal. Ook als je het geld voor een verkoop nog niet ontvangen hebt, wordt die ‘vordering’ toch meegerekend in de omzet.
  • Operating Expenditures (OPEX): terugkerende, operationele bedrijfskosten voor een product, onderneming of (IT-)systeem. De lonen van medewerkers, bijvoorbeeld.
  • Personenbelasting: een belasting op het beroepsinkomen van Belgische inwoners en eenmanszaken.
  • Producten vs. diensten: producten zijn tastbaar en kan je in stock hebben, diensten niet.
  • Subsidie: een financiële steunmaatregel van de overheid voor je bedrijfsactiviteit. Je betaalt hierop geen intrest.
  • Vennootschapsbelasting: een taks op de winst van een vennootschap.
  • Winst: het positieve verschil tussen de opbrengsten en de kosten van je onderneming. Als je meer kosten hebt dan opbrengsten, maak je verlies.

Wat vind je op deze pagina?